Naar inhoud

UPA-BUA Union Professionnelle d'Architectes
Beroepsunie Van Architecten

FAB Eerecode 1931

EERE-CODE VAN DEN ARCHITECT
Rechten en plichten van de Architect

Deze algemeene regelen werden aangenomen  door de vergadering der afgevaardigden bij den Koninklijken Bond der Architecten Mijen van België in de zitting van den 1sten Oktober 1931.
Aangenomen door de BeroepsUnie van Architecten S.L.B. in algemene zitting op den 10 januari 1937.

 

HOOFDSTUK I. Rechten en plichten van den architect jegens zichzelf

1° Onder « architect » wordt verstaan de vakman die als kunstenaar een bouwwerk ontwerpt, als technieker de uitvoering en afwikkeling ervan beheert.
Zijn beroepsbezigheden bevatten : het ontwerpen, de leiding over de uitvoering en advies verstrekken over al wat bouwen, verbouwen en herstel van bouwwerken aangaat ; de versiering en meubilering ervan ; stads-, tuin- en hofaanleg.

2° De architect bestuurt de verschillende bouwondernemingen die zijn ontwerpen verwezenlijken ; hij regelt alle bestuurlijke, geldelijke en andere zaken die daarmee verband houden ; dit met het oog op de belangen van zijn opdrachtgevers.

3° Alle commercieele doeleinden betrekking hebbende op zijn beroepswerkzaamheden zijn hem verboden.
Hij wordt gehonoreerd door zijn opdrachtgever en heeft geen andere verdiensten ; ontzegt zich alle commissieloon en kan noooit deelachtig zijn in winst of verlies der aannemingen (B).

4° De achitect mag zijn naam op zijn bouwwerken zetten.
Het wordt hem ten uitzonderlijken titel toegelaten bouwpercelen of onroerende goederen te koop te stellen, maar alleen als hij die opdracht van een klient ontvangt.
Hij mag ook door een klein plakkaat te kennen geven dat hij het bestuur van een werk op zich neemt.
In geval van verbouwing aan het werk zijner collega’s is het beter dat hij zich daarvan onthoude.
Alle andere publiciteit wordt hem verboden.

5° De architect is gehouden aan het beroepsgeheim (C).


HOOFDSTUK II. Collegialiteit

6° De architect beschouwt als collega iedere persoon die het vak eerlijk uitoefent.

7° De architecten moeten zich onderling eerbiedigen, desnoods door raad helpen en zich beroepsdiensten bewijzen.

8° De architect verplicht zich de eer en de belangen van zijn collega’s te verdedigen.
Hij onthoudt zich van afbrekende kritiek over de werken, de artistieke denkwijzen en de beroepsopvattingen van collega’s.
Hij neemt geen bedienden aan van een collega zonder voorafgaand akkoord met dezen.

9° De architect dingt niet naar de situatie of klienteel van een collega. Wordt hij tot die situatie geroepen, hetzij door sterfgeval, hetzij door opzegging van den collega, hetzij door afzetting van dezen laatste, dan beschouwt hij zich altijd als bewaker van de eer en de belangen van dezen collega.
Wordt hij daartoe geroepen door afzetting, dan moet hij eerst de redenen ervan kennen en pogen de moeilijkheden tusschen de belanghebbenden op te lossen.
Hij neemt slechts de opdracht aan, na akkoord der partijen, de rechten van den collega zijnde geëerbiedigd.
In geval dat de eerste architect een zware fout heeft begaan, alsook wanneer een rechtsgeding ingespannen is, die de kwestie van regeling der eereloonen schorst, mag de tweede architect zich niet onttrekken en daardoor de belangen van de opdrachtgever schaden.
Betreft het een betwistbaar geval, dan wordt het geschil voor den tuchtraad de Mij, waarbij de tweede architecten aangesloten is, voorgelegd (D).

10° De architect, opvolger van een overleden collega, gedraagt zich jegens de weduwe en zijn kinderen zooals hierboven aangehaald ; bovendien handelt hij als een gewetensvolle voogd.
Met takt zal hij het noodige doen om weduwe en kinderen, in geldelijke moeilijkheden, behulpzaam te zijn.

11° In boven vernoemd geval zal hij het werk dat hij voltooit niet onderteekenen, zelfs moest hij belangrijke veranderingen aanbrengen.

12° Elk plagiaat is streng verboden. Hij neemt alleen deel aan prijsvragen die regelmatig uitgeschreven zijn volgens de regels door den bond aangenomen en zal een loyale mededinger zijn.


HOOFDSTUK III. Opdrachtgevers

13° De architect besteedt aan zijn ontwerpen al zijn kunst en ervaringen, zoowel bij ontwerpen als bij het besturen der werken.
Hij helpt den opdrachtgever door zijn raadgevingen en verdedigt de belangen die hem toevertrouwd worden.

14° De architect leent zich tot niets dat hem of derden in opspraak kan brengen, belangen schaden of ongevallen veroorzaken, zelfs niet als de opdrachtgever zulks eischt.
In dit geval moet hij hem verwittigen over de onmogelijkheid gevolg te geven aan zijn eischen.

15° De architect weigert als deskundige op te treden in elk rechtsgeding waar een van zijn klanten in betrokken is.
Hij neemt de zelfde houding aan als hij ter zake advies gegeven heeft.
Wordt hij als deskundige of scheidsrechter door zijn opdrachtgever aangesteld, dan oordeelt hij in volle onafhankelijkheid.
Wordt hij als technisch adviseur aangesteld, dan handelt hij met ijver, te goeder trouw en met waarheidsliefde.


HOOFDSTUK IV. Medewerkers en bedienden

16° Als architecten samenwerken, doen zij dit met dezelfde toewijding en ijver.
Ze regelen zelf vrijelijk hun samenwerking zonder tusschenkomst van derden en schikken zelf de verdeeling der eerelonen.

17° Neemt de architect op zijn kantoor, ten titel van teekenaars of bedienden, jongelingen die zich daardoor wenschen in het vak te bekwamen, dan hebben deze ook recht op collegiale behandeling en moeten op de ervaring en de kennis van hun baas kunnen rekenen.
De architect levert hen geen gunstgetuigschrift.


HOOFDSTUK V. Aannemers, onderaannemers, werkpersoneel

18° De architect gebruikt zijn zedelijken invloed om de goede verstandhouding en de volledige correctheid tusschen alle personen, die aan het bouwwerk werkzaam zijn, te verzekeren.

19° De architect zal geen dwang uitoefenen op aannemers of leveranciers om van hen meer dan de overeengekomen prestaties te bekomen.
Hij vraagt geen terugbetaling voor onkosten, of welke vergoeding ook, die niet uitdrukkelijk in de overeenkomst voorzien zijn.
Bij het nazien der rekeningen handelt hij rechtvaardig en onafhankelijk.


HOOFDSTUK VI. Sancties

20° De architecten onderwerpen zich aan de regelen van deze eere-code.
De tuchtraden der verschillende vakvereenigingen kennen alleen de geschillen aangaande hun leden (E).
De klachten aangaande leden van een andere vakvereeniging worden bij deze aanhangig gemaakt door het bestuurscomiteit van de vereeniging van den aanklager.
De bij den bond aangesloten vakvereenigingen mogen in beroep gaan bij den tuchtraad van den Koninklijken Bond der Architecten Mij van België.

 

UITLEGGINGEN :

    A. De eerecode mag niet verward worden met de code der honorariumtabellen.
De eerste betreft de rechtsverhoudingen en verplichtingen van den architect ; de tweede regelt zijn geldelijke belangen.
    B. De functie van leeraar is vereenigbaar met het beroep van architect.
De architect, ambtenaar, (in openbare of private instellingen, banken, enz…) verplicht zich al zijn bedrijvigheid aan die instelling te verzekeren. Hij verzaakt aan alle persoonlijke opdrachten.
De architect-ontwerper is meester op de werf en mag in geen geval laten tornen aan zijn bestuursrecht over het geheel.
De tusschenkomst van de ingenieurs specialisten bepaalt zicht tot onderdelen.
Voor den architect is het belang van volledigheid van zijn beheerrechten op te eischen en geen verwarring tot stand te laten komen door bijvoeging van titels en benamingen door gespecialiseerde medewerkers.
Doet de architect een uitvinding, dan heeft hij het recht zich daardoor verdiensten te verzekeren ; maar deze blijven voor hem altijd bijzaak.
Het is met de beroepseer vereenigbaar dat de architect deel maakt van een nijverheids- of handelsmij voor zooveel het doel dezer vreemd is aan het bouwvak en dat zijn naam en vermelding van beroep geen bedekte reclaam is voor de firma. De vermelding mag geen spoor van dwang inhouden ten nadeele van andere vennootschappen.
Wanneer de architect zich bezighoudt met verkoop van gronden mag hij zich de opdrachten niet verzekeren, tenzij hij eigenaar is van de grond.
In alle andere gevallen zal hij zijne roeping van architect niet misbruiken te zijnen bate, of den vereischten vorm geven tot eenig voordeel, voortspruitende door zijne tisschenkomst, aan den verkoop gronden waarmee hij zou gelast zijn.
Hij antwoordt volledig en eerlijk op iedere prijsaanvraag.
Hij mag geen makelaaragentschap openen onder gelijk welken vorm.

    C. De architect mag geen verklaring afleggen over de geldelijke middelen, van zijn opdrachtgever, hypothecaire voorwaarden, enz., of andere testamentaire bepalingen van privaten aard.
Hij heeft de moreele verplichting zich bij een erkende vakvereeniging aan te sluiten ; hij wordt deelachtig aan het gemeenschappelijk werken en streven tot verhooging van het beroepsprestige.
Hij interesseert zich aan de corporatieve vraagstukken en vestigt zijn aandacht op de verbetering van het kunstonderwijs.

    D. De bijeenkomsten van architecten hebben plaats in het cabinet van den oudsten. Deze heeft de voorkeur bij het bepalen der bijeenkomsten.

    E. Alleenlijk de architecten worden als werkend lid hunner beroepsvereeniging aangenomen. Alwie aan het beroep heeft verzaakt, worde geschrapt.

_______________________________________

    • Bijkomende nota : de vermelding van een Tuchtraad op het einde van punt 9 kan verbazen in een tekst van 1931. Het betreft wellicht de uitdrukking van een wens aangezien de Orde van Architecten in België pas in 1963 opgericht wordt.

 

bron: http://www.fab-arch.be/