REU Resolutie van de Raad over de kwaliteit van de architectuur 2001
RESOLUTIE VAN DE RAAD VAN 12 FEBRUARI 2001 OVER DE KWALITEIT VAN DE ARCHITECTUUR IN DE STEDELIJKE EN LANDELIJKE OMGEVING
(OJ 2001/C 73/04)
DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,
In een streven naar kwaliteitsverbetering van het dagelijkse leefmilieu van de Europese burgers
I.
1. HERINNEREND aan de doelstellingen van de Europese Gemeenschap uit hoofde van artikel 151 van het Verdrag;
2. HERINNEREND aan Richtlijn 85/384/EEG(1) waarin met name staat dat "de architectonische schepping, de kwaliteit van de constructies, de harmonieuze inpassing daarvan in het omringende milieu, de instandhouding van natuurlijke landschappen en stadsgezichten, alsmede het collectieve en particuliere erfgoed, van openbaar belang zijn";
3. HERINNEREND aan de conclusies van de Raad van 10 november 1994 betreffende de mededeling van de Commissie over de culturele actie van de Europese Gemeenschap(2);
4. HERINNEREND aan de conclusies van de Raad van 21 juni 1994 betreffende de culturele en artistieke vorming in het onderwijs(3);
5. HERINNEREND aan de resolutie van de Raad van 4 april 1995 inzake cultuur en multimedia(4);
6. HERINNEREND aan de conclusies van de Raad betreffende cultuurindustrie en werkgelegenheid in Europa van 17 december 1999(5);
7. NOTA NEMEND van de conclusies van het voorzitterschap van de informele zitting van de ministers van Milieu te Porto van 15 en 16 april 2000, waarin gewezen wordt op het belang van de ruimtelijke kwaliteit;
8. ER NOTA VAN NEMEND dat op 10 en 11 juli 2000 een Europees forum van het architectuurbeleid is gehouden, waaraan vertegenwoordigers van de architectuurbranche en van de voor architectuur bevoegde autoriteiten uit de 15 lidstaten hebben deelgenomen;
9. INGENOMEN met de sedert enkele jaren gestarte communautaire en intergouvernementele werkzaamheden met betrekking tot het architectonisch erfgoed en de bebouwde, ruimtelijke en maatschappelijke omgeving en meer bepaald met:
a) het vijfde kaderprogramma voor onderzoek en ontwikkeling (KPOO) dat voor het eerst een "kernactiviteit" over het onderwerp "de stad van morgen en het culturele erfgoed" bevat en waarin de totstandbrenging van een ruimtelijke kwaliteit aan de orde komt;
b) het door de Commissie ingediende Actiekader voor duurzame stedelijke ontwikkeling in de Europese Unie, waarin het behoud en de verbetering van de kwaliteit van het architectonisch erfgoed als doelstelling van de Europese Unie wordt genoemd;
c) het Europees Ruimtelijk Ontwikkelingsperspectief (EROP) waarin het concept creatief beheer van het architectonisch erfgoed wordt genoemd, en waarbij de hedendaagse architectuur een plaats krijgt in een aanpak die gericht is op het behoud van het cultureel en architectonisch erfgoed,
VERKLAART DAT:
a) architectuur een basiselement is van de geschiedenis, de cultuur en het leefklimaat van elk van onze landen en één van de essentiële vormen van artistieke expressie in het dagelijkse leven van de burgers en dat zij het erfgoed van morgen vormt;
b) de kwaliteit van de architectuur een bepalend element is van zowel de landelijke als de stedelijke omgeving;
c) in het communautaire regionale en cohesiebeleid met de culturele dimensie en de kwaliteit van de fysieke inrichting van de ruimte rekening moet worden gehouden;
d) architectuur een intellectuele, culturele, artistieke en professionele verrichting is. Architectonische dienstverlening is bijgevolg een professionele dienstverlening met zowel een cultureel als een economisch aspect.
VERKLAART BELANG TE HECHTEN AAN:
a) de gemeenschappelijke kenmerken van de Europese steden, zoals het belang van de historische continuïteit, de kwaliteit van de openbare ruimten, de sociale vermenging en de rijkdom van de stedelijke verscheidenheid;
b) het feit dat een kwaliteitsarchitectuur, die zorgt voor een verbetering van de leefomgeving en van de relatie van de burgers tot hun leefmilieu, of dit nu landelijk of stedelijk is, op doeltreffende wijze kan bijdragen aan de sociale cohesie, het scheppen van werkgelegenheid, de bevordering van het culturele toerisme en de regionale economische ontwikkeling.
II.
SPOORT DE LIDSTATEN AAN:
a) nog meer te doen voor een betere kennis en bevordering van de architectuur en de stedenbouwkundige ontwikkeling en om opdrachtgevers en burgers meer bewust te maken van en meer vorming te geven over architectonische, stedelijke en landschapscultuur;
b) bij besluiten en maatregelen waarbij zulks vereist is, rekening te houden met het specifieke karakter van de dienstverlening op architectonisch gebied;
c) de kwaliteit van de architectuur te bevorderen door met het beleid voor overheidsgebouwen het voorbeeld te geven;
d) het uitwisselen van informatie en ervaringen op het gebied van de architectuur te bevorderen.
III.
VERZOEKT DE COMMISSIE:
a) erop toe te zien dat bij al haar beleidsinitiatieven, acties en programma's rekening wordt gehouden met de architectonische kwaliteit en de specifieke kenmerken van de dienstverlening op architectonisch gebied;
b) in overleg met de lidstaten en overeenkomstig de structuurfondsenverordeningen na te gaan hoe, bij de gebruikmaking van die fondsen, de architectonische kwaliteit en het behoud van het erfgoed beter in aanmerking kunnen worden genomen;
c) in het kader van de bestaande programma's
- maatregelen aan te moedigen tot bevordering, verspreiding en bewustmaking van de architecturale en stedelijke cultuur, onder eerbiediging van de culturele verscheidenheid;
- mogelijkheden te creëren tot samenwerking en netwerkvorming tussen instellingen die zich wijden aan de opwaardering van het erfgoed en de architectuur en te bevorderen dat manifestaties met een Europese dimensie tot stand komen;
- vooral de opleiding en de mobiliteit van studenten en vakmensen te stimuleren en aldus de verspreiding van goede praktijken te bevorderen;
d) de Raad op de hoogte te houden van de uitvoering van bovengenoemde maatregelen.
_________________________
(1) Richtlijn 85/384/EEG van de Raad van 10 juni 1985 inzake de onderlinge erkenning van de diploma's, certificaten en andere titels op het gebied van de architectuur, tevens houdende maatregelen tot vergemakkelijking van de daadwerkelijke uitoefening van het recht van vestiging en vrij verrichten van diensten (PB L 223 van 21.8.1985, blz. 15).
(2) PB C 348 van 9.12.1994, blz. 1.
(3) PB C 229 van 18.8.1994, blz. 1.
(4) PB C 247 van 23.9.1995, blz. 1.
(5) PB C 8 van 12.1.2000, blz. 10.
bron: Publicatieblad Nr. C 073 van 06/03/2001 blz. 0006 - 0007