Naar inhoud

UPA-BUA Union Professionnelle d'Architectes
Beroepsunie Van Architecten

IX. Architecten aan de universiteit

Een beknopte geschiedenis van de Belgische architecten en hun beroepsstructuren

Deel IX.

 

Architectuuronderwijs eindelijk op universitair niveau

De integratie van het architectuuronderwijs aan de universiteit was, zoals we zagen, een heel oude eis van de architecten en was de afgelopen dertig jaar het onderwerp van veel afgebroken hervormingsprojecten voor het onderwijs (ondertussen gemeenschapsmaterie geworden).
Hoewel in de Vlaamse Gemeenschap architectuur in de Hogescholen geïntegreerd was, was het aan de Franstalige kant geïsoleerd gebleven ten aanzien van de drie hoofdcategorieën van hoger onderwijs: de universiteit, de Hautes Ecoles en de Grandes Ecoles d'Art.
De Franstalige hogere instituten voor architectuur zijn dan ook blij om in het voorjaar van 2007 een ontwerpdecreet van minister Marie-Dominique Simonet te ontdekken over de integratie van een tolkschool in Bergen aan de universiteit dat in zijn "divers" ook een voorstel bevat voor de hervorming van het architectuuronderwijs.
Dit hervormingsproject biedt de ISA's de mogelijkheid om bij een universiteit aan te sluiten, of samen af het diploma af te leveren met een universiteit of hun status quo te handhaven. La Cambre en Horta overwegen vanaf het begin toe te treden tot de ULB (wat desalniettemin administratieve problemen oplevert vanwege het feit dat deze drie entiteiten van verschillende netwerken afhangen), wil Lambert Lombard hetzelfde doen met de ULg terwijl Saint-Luc Brussel de wens uitspreekt om samen te werken met de UCL maar in Brussel te blijven (wat in strijd is met territorialiteitsovereenkomsten tussen universiteiten). De situatie van ISA Mons en die van de Instituten Saint-Luc van Luik en Doornik zijn nog moeilijker.
 
Omwille van de voorgestelde oplossingen riskeerde dit belangrijk decreet een asymmetrie te scheppen tussen de scholen. Daarom vonden er rond 2003 veel onderhandelingen plaats zowel op niveau van de scholen als die van de politiek en worden er meerdere oplossingen overwogen (sommigen dachten er zelfs aan om de drie ISA's in Brussel - inclusief ISA Saint-Luc - binnen de ULB te integreren).
Begin juni 2008 wordt de (tevens langverwachte) Hogere Raad voor Architectuur eindelijk officieel opgericht. Vanwege de verdwijning van de ISA’s zal het daarentegen een kort leven beschoren zijn gezien het eind 2009 al verdwijnt, maar tussentijds dient het als een nuttig discussieplatform tussen de scholen omtrent de voorwaarden voor de hervorming.
Na al deze discussies zal uiteindelijk worden besloten dat alle ISA's lid worden van een universiteit en dat alle leraren hun status en voordelen behouden (in het kader van een uitdovingsscenario).

Het is op deze basis dat het decreet dat de overdracht van het architectuuronderwijs naar de universiteit organiseert op 28 april 2009 door het Parlement van de Franse Gemeenschap gestemd wordt. De volgende maanden zullen gewijd worden aan het opstellen van beheersovereenkomsten die vereist zijn om deze integratie te verwezenlijken op 1 januari 2010 of uiterlijk op 1 januari 2011 (deze deadlines worden later vervangen door de enige datum van 1 september 2010) en zo een nieuwe faculteit architectuur en stedenbouw op te bouwen .

Op 30 juni 2010 verdwijnen de ISA's dus. ISA Saint-Luc van Luik (onderdeel van ISA Saint-Luc van Wallonië), trad toe met Lambert Lombard (onderdeel van ISA Intercommunal) tot de ULg. Saint-Luc Doornik (dat ook deel uitmaakte van ISA Saint-Luc van Wallonië) en Saint-Luc Bruxelles sloten zich aan bij UCL, maar behielden hun locatie in Doornik en Brussel, de ingenieur-architecten (die lid werden van de nieuwe faculteit, terwijl ze op andere universiteiten in de faculteit Toegepaste Wetenschappen blijven) en in Louvain-la-Neuve blijven. La Cambre en Victor Horta integreren de ULB terwijl ISAI Mons lid wordt van de Université Mons-Hainaut (dat deel uitmaakt van hetzelfde netwerk als de ULB).
We kunnen dus vaststellen dat dit historisch besluit uiteindelijk toch leidt tot enkele fusies tussen netwerken.


We zijn nog niet uit het ordinale penarie

Indien de kwestie van het onderwijs eindelijk tot een goed einde gebracht is, de verenigingswereld zoals vermeld geherstructureerd is en beter erkend wordt door de politiek (dit is in het bijzonder het geval met de Union Wallonne des Architectes die het Maison de l’Architecture et de l’Urbanisme bezet, haar ter beschikking gesteld door minister Antoine), zijn we, ondanks dit alles, echter nog ver verwijderd van een hervorming van de Orde.

In juni 2007 had een bijeenkomst plaatsgevonden om een coördinatiegroep te vormen voor de "buitenlandse zaken van de Belgische architecten". Dit initiatief (op aangeven van FAB-voorzitter Jan Ketelaer) was bedoeld om uit het geschil te geraken dat door de wens van het NAV geschapen was om betrokken te zijn bij de vertegenwoordiging van België o.a. in de ACE.
De neutrale groep van geraadpleegde deskundigen pleitte voor de oprichting van een cel bestaande uit vertegenwoordigers van de Orde en van de verenigingen ter vervanging van het oude protocol gesloten tussen de Orde en de FAB en bekritiseerd door de NAV.
Het voorstel om een groep ‘International Relations of the Architects” (IRBA) op te richten zal helaas geblokkeerd worden door het standpunt van de ene en de andere, en dan door de regeringscommissaris (door de minister ingevoerd bij de Nationale Raad ter gelegenheid van de hervorming van de Orde).

De Orde moet vervolgens verkiezingen voorzien omdat in de pot-pourri wet (die de eerste elementen van de hervorming van de Orde bevatte) een artikel vergeten is dat voorzag in de verlenging van de mandaten van de Nationale Raad, een situatie die nog ingewikkelder wordt door de overlapping van mandaten en het feit dat sommige verkozen raadsleden weigeren hun mandaat te verlengen.
Na deze verkiezingen die in januari 2009 in allerijl gehouden worden en die een laag aantal kandidaten en een lage opkomst kennen, worden de nieuwe provinciale raden opgezet en wordt - ondanks de verklaringen van Jos Leyssens die drie jaar eerder aangekondigd had dat hij de laatste nationale voorzitter zou zijn - een nieuwe Franstalige voorzitter van de Nationale Raad benoemd: dit is Michel De Keiser.

Er moet dient opgemerkt dat de nieuwe werking van de Nationale Raad gebaseerd op twee taalvleugels, die nu meer autonoom werken, sommige problemen zal veroorzaken, met name met betrekking tot personeelsbeheer en de wens van Nederlandstaligen om een nog grotere onafhankelijkheid te verkrijgen (met name gemotiveerd door een bijna unanieme stemming van hun verkozenen tijdens een plenaire vergadering).
Minister Laruelle zal ondertussen herhaaldelijk maar zonder succes de ingebruikname eisen van de databank van architecten die bevoegd zijn om uit te oefenen, zoals voorzien in de wet. Deze ingebruikname wordt verhinderd door juridische problemen en door de verstoring van de IT-afdelingen die te kampen hebben met het parallel opzetten van een aparte site voor de Vlaamse vleugel.

Het is daarom niet verwonderlijk dat de adviseur van de minister eind oktober 2009 de voorzitter van de Orde opgeroepen heeft om hem te verwijten dat hij zijn verplichtingen niet nagekomen is en hem aan te sporen een gezamenlijk voorstel op te stellen voor de hervorming van de orde op risico dat het kabinet het zelf opstelt. Het zal pas eind april 2010 zijn dat de Nationale Raad eindelijk een reeks princiepsakkoorden kan stemmen over de hervorming, dankzij de toegenomen druk van de minister die weigert de begroting goed te keuren en de lancering van de oproep voor de bijdragen blokkeert (die pas in juni verzonden wordt).

Aan de basis zijn de architecten zich over het algemeen niet bewust van al deze periklen waarvan ze het belang ook niet begrijpen (en we kunnen er goed inkomen), ze blijven klagen over het bedrag van de bijdragen en de slechte kwaliteit van de ontvangen diensten.
Basisdiensten (met name op provinciaal niveau) worden gelukkig verzekerd door een enigszins gedemotiveerde personeel, terwijl de Franstalige vleugel, voortaan overtuigd van de onvermijdelijkheid van de splitsing, zichzelf energetisch reorganiseert in de zin van meer efficiëntie (met onder meer de harmonisatie van de provinciale werkwijzes) en neemt zelfs een paar bevredigende initiatieven. Dit is met name het geval op het gebied van interne en externe communicatie, de reorganisatie van de stage en bijscholing van stagiairs en op het belangrijke domein van opdrachten en contracten.

Over sommige van deze kwesties wordt nog steeds op nationaal niveau gedebatteerd, waar onder meer principeakkoorden gesloten worden over de hervorming van de stage.
Voor het overige beperkt de Nationale Raad zich nu tot de besluiten van elk van de vleugels te onderschrijven voor zover deze niet betrekking hebben op het nationaal of internationaal niveau.
Het wacht ook op de uitslag van de (politieke) verkiezingen om verder te onderhandelen met het nieuwe kabinet omtrent de herziening van de wet betreffende de organisatie van de Orde.


Tot slotsom

Deze geschiedenis van het beroep is natuurlijk nog niet afgesloten en we zouden in de komende maanden nog een aantal belangrijke beslissingen moeten zien.
Ze pretendeert ook niet  alle kwesties behandeld te hebben en we hopen dat anderen er op een dag verder aan zullen werken. Hoe onvolledig ook, toch stelt het ons in staat om bepaalde constanten te ontwaren. Het onthult ten eerste de enorme hoeveelheid energie en enthousiasme die onze voorgangers eraan besteed hebben. Het brengt tevens de grote verworvenheden aan het licht, maar ook de enorme verspilling van tijd en vaak terugkerende misstappen.

Een van de weerkerende vergissingen van architecten is hun neiging om altijd alles opnieuw uit te vinden door het verleden te negeren of van nul te beginnen. Deze neiging gebaseerd op een fanatiek individualisme leidt tot het regelmatig heruitvinden van nieuwe structuren om de vorige te vervangen die als verouderd beschouwd worden, maar die waarschijnlijk vooral het gebrek vertonen door anderen bedacht te zijn of in het dorp ernaast. Dit is wat ons deze disparate wildgroei oplevert van verenigingen, van meer of minder belang, min of meer actief of afstervend, die geboren worden vol enthousiasme, groeien of vegeteren en vaak verlaten en vergeten verdwijnen.

Het bestaan van een veelvoud aan verenigingen die stevig geworteld zijn in een specifieke omgeving (regio of soort praktijk) is niet op zich gevaarlijk als het steunt op het verlangen om energieën te bundelen en zich in te zetten voor specifieke en beperkte doelstellingen. Dit was het geval in de late negentiende eeuw en de vroege twintigste eeuw met de oprichting van de FAB, met de organisatie van grote nationale conferenties, met de oprichting van de eerste internationale structuren en met de grote strijd voor erkenning van het beroep, voor de organisatie van onderwijs en voor de oprichting van de Orde.

Als gevolg van deze ontwikkeling verloren de verenigingen helaas veel energie en hadden ze de neiging om zich op zichzelf terug te plooien of zich te concentreren op meer lokale of specifieke problemen, met te weinig globaal perspectief. We stellen evenwel vast dat de problemen waarmee architecten te maken krijgen talrijker, diverser maar ook globaler worden en dat de aanpak ervan meer professionaliteit vereist, wat steeds moeilijker bereikbaar wordt voor het verenigingsleven vanwege de versnippering en het inherent ontbreken van middelen.

Begrijpelijkerwijze hebben veel architecten die zich inzetten voor het beroepsleven zich vanzelfsprekend tot de Orde gewend om gebruik te kunnen maken van hun middelen en hun professionele structuur. De Orde heeft echter noch dezelfde functie als de verenigingen, noch dezelfde rol (hoewel overlappingen niet zeldzaam voorkwamen). Ze heeft de laatste jaren zelf veel  problemen ondervonden door de mankementen van een hervorming die nog altijd zoekende is.
Dit alles verklaart de teleurstelling van heel wat nieuwe mandatarissen.

Een ander vaak aangestipt probleem is het gebrek aan betrekkingen tussen het beroep, de opleiding en de culturele instellingen. Er zijn veel oorzaken voor dit obstakel: de anti-cumulregels die degenen die het beroep uitoefenen lange tijd van het onderwijs weggehouden hebben, de stijgende complexiteit van het curriculum en het verlies van het strikt professionele karakter van de academische opleiding.

Er moet er niettemin op gewezen worden dat de moeilijkheden op nationaal vlak gedeeltelijk opgevangen zijn door de invloed en de toenemende interventie van de internationale beroepsinstanties die, al lijken ze ver van de dagelijkse architectuurpraktijk, niet minder belangrijk zijn door hun langetermijngevolgen. In dit verband moeten we wijzen op de actieve en belangrijke rol van Belgische architecten bij het opzetten en beheren van deze organen.

Het is ook te hopen dat de recente hervormingen in het onderwijs en de verenigingswereld, evenals dewelke binnen de Orde verwacht worden, de basis zullen vormen voor een nieuw elan waarvan we al interessante primeurs zien.


Michel PROCES

 

 


Bronnen

Architecten houden over het algemeen niet van archieven en er zijn relatief weinig samenvattende documenten met betrekking tot de geschiedenis van hun beroep, in het bijzonder met betrekking tot België. De informatie waarop de huidige artikels gebaseerd zijn, is in het algemeen verzameld op basis van verschillende bronnen.

Vermeldenswaard zijn:

  • de belangrijke synthese van voormalig FAB-voorzitter VG Martiny en in het bijzonder "La Société Centrale d’Architecture de Belgique depuis sa fondation (1872-1974)", gepubliceerd door de SCAB in 1974, evenals enkele artikels gepubliceerd in het A+ tijdschrift,
  • Miscellanea Archivista VII "Les archives de l’architecture conservées par l’Etat, en Belgique" gerealiseerd door A. Libois in het Algemeen RijksArchief (1974),
  • Het Liber Historicum "FAB 100" (1905-2005) geregisseerd door J.-M. Fauconnier en P. Ketsman,
  • met betrekking tot de geschiedenis van architecten in het algemeen (en met betrekking tot de informatie die aan het begin van deze artikels gegeven wordt), de “L’Histoire de l’Architecte”, een collectief werk onder leiding van L. Callebat ( Flammarion, Parijs 1998).