III. Internationale visies en eisen
Een beknopte geschiedenis van de Belgische architecten en hun beroepsstructuren
Deel III.
De oprichting van de International Union of Architects
We hebben gezien dat ontmoetingen op internationaal niveau een oude bekommernis van architecten waren, maar ze verwaterden vanwege de Eerste Wereldoorlog.
Deze bijeenkomsten worden nieuw leven ingeblazen met het houden in 1922 van het X° Internationaal Congres van Architecten georganiseerd door de SCAB in Brussel ter gelegenheid van haar vijftigste verjaardag (dit congres was oorspronkelijk gepland in St. Petersburg, in 1915).
Vier jaar later, in 1928, richtte een groep avant-gardistische architecten, geleid door Le Corbusier en Siegfried Giedion, de Congrès Internationaux d'Architecture Moderne (CIAM) op het kasteel van Sarraz, nabij Lausanne.
Deze CIAM's (het 3e congres wordt in 1930 in Brussel gehouden) maken echter deel uit van een wel omlijnde architectuurbeweging. Dit kan verklaren waarom in 1932 de geboorte van de Réunions Internationales d'Architectes (RIA) plaatsvond onder de vlag van het tijdschrift "L'Architecture d'Aujourd'hui" en de jonge hoofdredacteur Pierre Vago. Het zal nog vijf jaar duren voor we getuige zijn van de samenwerking tussen de RIA's en CIAM's tijdens een historische gezamenlijke sessie in Parijs.
Maar het is na de oorlog dat alles definitief zal worden geregeld met de bijeenkomst in 1945 in Parijs van een kleine groep architecten (waaronder de Brusselse Jules Ghobert) op initiatief van Pierre Vago met als doel de RIA's, het Comité Permanent International des Architectes (ter herinnering, opgericht in 1867) en de CIAM’s te verenigen.
Het jaar daarop kwamen vertegenwoordigers van architectenverenigingen uit dertig landen bijeen in Londen om de International Union of Architects (UIA) op te richten en in 1947 werd een werkgroep opgericht om in Brussel de statuten van deze unie voor te bereiden.
De UIA zal eindelijk worden opgericht in 1948 in Lausanne, waar het zijn eerste congres houdt (met de parallelle ontbinding van de CPIA en de RIA). De architectenorganisaties van 23 landen (inclusief de FAB) ondertekenen de statuten en kiezen het eerste uitvoerend comité waarvan de Belgische J. Moutschen deel uitmaakt.
De UIA zal zichzelf snel vestigen als een belangrijke gesprekspartner en zo zal de UNESCO in 1956 tijdens de IXe zitting van haar algemene conferentie de regels van de UIA overnemen en de "aanbeveling voor de organisatie van internationale wedstrijden voor architectuur en stedenbouw” aannemen.
Pas 15 jaar later, in 1963, zullen onze zusters hun Union Internationale des Femmes Architectes vormen, wiens president zich realiseerde dat men een man moest zijn om in aanmerking te komen voor de functie van stadsarchitect in Parijs.
De oprichting van de Belgische Orde van Architecten
In 1940 had het Vichy-regime in Frankrijk de Hautecoeur-wet afgekondigd die het voeren van de titel van architect regelde en een orde van architecten lanceerde, belast met de controle op de toegang tot het beroep en de discipline (de uitoefening ervan is nog niet gereguleerd). De ontbinding van de vakbonden gaf de Orde ook een monopolie op de beroepsvertegenwoordiging ten aanzien van de overheid.
In 1944 werd bij de Bevrijding de vrijheid tot vereniging hersteld, maar de vakbonden van de Franse architecten moeten de beroepsvertegenwoordiging nu delen met de Orde die zijn oorspronkelijke voorrechten behoudt.
In België leefde de beroepswerking in de onmiddellijke nasleep van de oorlog terug op, maar met betrekking tot de oprichting van een Orde was men pas in 1955 getuige van de oprichting van een "Liga voor de verdediging van de titel en de functie van architect” erkend door de SCAB en ondersteund door de SADBr en de UPA-BUA, evenals door de Société des Architectes du Congo Belge et du Ruanda-Urundi.
De voortdurende acties van de architectenverenigingen zal uiteindelijk haar inspanningen beloond zien met de afkondiging in 1963 van de wet tot oprichting van de Orde van Architecten. Indien bijna 9.000 architecten zich in het eerste jaar registreren op de tabel van deze langverwachte Orde, zal dit aantal snel dalen (sommige confraters hadden waarschijnlijk gedacht dat het voldoende was om geregistreerd te worden om werk te hebben) om vervolgens langzaam omhoog te gaan ongeveer 6.000 ingeschrevenen in 1972, 7.000 in 1983 en opnieuw 9.000 in 1993.
Deze oprichting, waar al een hele tijd op gehoopt werd, heeft echter tot effect de leegloop van de drijvende krachten achter de verenigingen: voor veel architecten wordt de Orde een soort supervereniging bedeeld met de middelen die zo vaak ontbraken in de associatieve wereld en die daarom de meest dynamische leden aantrekt.
In reactie op de oprichting van de Orde zien we het oude idee van een vakbond het volgende jaar weer opduiken met de oprichting van de Nationale Vakbond van Belgische Architecten (SNAB), die na een paar jaar van sporadische vergaderingen officieel zal bestaan tot de verdwijning in 2002 van zijn voorzitter en oprichter, Igor Favichevich.
De Orde zal van haar kant in 1964 haar eerste ledenlijst publiceren (die regelmatig heruitgegeven zal worden tot 1972 en na een onderbrekingsperiode op de website verschijnt), vervolgens in 1965 haar stagereglement en ten slotte in 1967 haar deontologische code.
Na het aftreden van haar eerste voorzitter Léon Stynen, kiest de Nationale Raad van de Orde van Architecten voor deze functie Charles Duyver (een van de oprichters van de UPA-BUA) die drie opeenvolgende mandaten zal uitvoeren.
Uitdagingen en nieuwe randvoorwaarden voor beroepspraktijk
Het protest van 68 mei zal uiteraard gevolgen hebben voor het beroep en het architectuuronderwijs.
Zo werd in 1969 in Frankrijk de architectuursectie van de Ecole des Beaux-Arts vervangen door achttien pedagogische architectuurinstellingen, grotendeels autonoom in de definitie van hun opleiding. De geesteswetenschappen worden steeds belangrijker in het curriculum en het architectuuronderwijs sluit nauw aan bij dat van de universiteiten.
In de nasleep zijn we ook getuige van de definitieve afschaffing van de eerbiedwaardige Grand Prix de Rome, opgericht in 1702, na steeds meer woelige protesten (de sessie van 1968 was al afgelast).
Maar het beweegt ook aan de kant van de Franse beroepswereld omdat we de voormalige vakbondsorganisaties zien opgaan in de Fédération Nationale des Syndicats d'Architectes (FNSA), die weldra de Union Nationale des Syndicats français d'Architectes (UNSFA) wordt, terwijl er een vakbond gevormd wordt met een duidelijk links profiel.
De UIA is ook afgestemd op de zorgen van het moment gezien het thema van het Xde Congres, dat in Buenos Aires gehouden wordt, "architectuur als sociale factor" is.
In België bereiken agitatie en twijfels ook de architectuurscholen en brengen ze veel veranderingen met zich mee, onder meer in de Sint-Lukas scholen waar de broeders plaats maken voor een lekenbestuur.
En het is geen toeval dat ook in 1968 de Archives d’Architecture Moderns opgericht worden (op initiatief van Maurice Culot, professor aan La Cambre, om het debat over architectuur en stedebouw en om het historisch erfgoed van moderne architectuur in België in het licht te stellen), evenals aan de Vlaamse kant het Sint-Lukasarchief.
In de beroepswereld organiseert de FAB in oktober 1968 een nationaal congres dat zich richt op vier thema's: onderwijs, industrie, brand (we kennen de brand van de Innovation) en stedebouw. Twee jaar later, in 1971, organiseerde de Orde haar beroemde "Internationale Architectuurdagen op de Zavel", waar gerenommeerde architecten, studenten en het grote publiek samenkwamen voor spannende en bevlogen werksessies en debatten.
Door deze debatten ontstaat de gewaarwording dat architectuur beetje bij beetje ontsnapt aan de gesloten cirkel van vakmensen: het is in dit perspectief dat we de lancering door Claude Mainguet van het tijdschrift "Ik Ga Bouwen" kunnen situeren in 1972.
De verenigingswereld verandert van gedaante
Maar de uitdagingen in kwestie hebben ook invloed op de vereniginswereld.
Zo besloten de Vlaamse federale verenigingen in 1970 hun krachten te bundelen in een Vlaamse federatie, de "Bond van Vlaamse Architecten" (BVA), die niet strikt genomen de "Vlaamse vleugel" van de FAB is maar nog een andere federatie. Het zal echter vaak als zodanig beschouwd worden en leiden tot de oprichting van haar tegenhanger, de Société des Architectes Francophones (SAF), dat echter nooit een legaal bestaan zal hebben.
Op 7 november 1975 zal een ontwerp van de nieuwe FAB-statuten opgesteld worden, maar die zal nooit goedgekeurd worden door de 17 professionele vakbonden die deel uitmaken van de Federatie.
Het leven van de verenigingen gaat echter verder: terwijl de SBUAM in 1971 verdwijnt, door de SCAB te integreren, ziet men in 1974 de vereniging verschijnen van "Independent Belgian Architects" (ABI) die in 1981 en vier jaar later zal verdwijnen, geïnspireerd door de Internationale Unie van vrouwelijke architecten, Dita Roque-Gouvary richt de Unie van vrouwelijke architecten van België (UFAB) op. In 1979 werd de Architectenvereniging van Mechelen in Omstreken (AMO) geboren, evenals de "Company of Architects of Belgium" (CAB) met hoofdkantoor in Luik (nog steeds een vereniging met een vrij korte levensduur) .
Zoals we altijd kunnen zien, zullen architecten die vaak hun krachten hebben willen bundelen niet altijd afstand houden.
Opgemerkt moet worden dat in 1980 de KMBA (koninklijke Maatschappij der Bouwmeesters van Antwerpen) en de VAV (Vlaamse Architektenvereniging) werden samengevoegd onder de nieuwe naam Architektenunie (AU).
Nieuwe manieren van werken
Naast de grote vragen worden architecten ook geconfronteerd met veranderingen in de beroepspraktijk.
In 1971 werden Belgische architecten onderworpen aan de BTW (dit is ook het enige vrije beroep dat eraan onderworpen is). Dankzij de energieke actie van sommigen (die met name de Luikse BTW-controlebureaus dichtmetsen), krijgen ze het gedaan om de BTW alleen te betalen als ze zelf betaald worden.
Het is in de nasleep van deze strijd dat het volgende jaar een nieuw syndicaal initiatief geboren wordt: de Chambre Syndicale des Architectes de Belgique (CSAB), dat twee jaar actief zal zijn.
In 1971 werd ook de wet Breyne afgekondigd: na het klinkend faillissement van sommige projectontwikkelaars maakt de wetgever zich zorgen over de bescherming van woningkopers van projecten in aanbouw of appartementen op plan.
Opkomende kwesties en de steeds snellere evolutie van de professionele omgeving dwingen architecten aandacht te schenken aan de permanente vorming en het is met dit in deze optiek dat de "Groupe pour l'Education Permanente des Architectes" (GEPA) onder auspiciën van de Orde en de UNSFA in 1972 gelanceerd werd.
Informatie vormt ook een belangrijke kwestie die de oprichting rechtvaardigt het jaar daarop van het "Informatiecentrum voor Architectuur, Stedenbouw en Design” (ICASD), vooral bekend als uitgever van het nieuwe A+ tijdschrift ondersteund door de Orde (wat later veel geschillen zal veroorzaken) maar wiens ambities aanvankelijk veel breder zijn gezien ze de organisatie van tentoonstellingen en conferenties omvatten. Er moet echter aan herinnerd worden dat voorheen andere kwaliteitstijdschriften zoals "La Maison" of "Environment" werden uitgegeven in de wereld van de Belgische architecten.
Een ander vermeldenswaardig initiatief is de lancering van COBATY, gebaseerd op een idee uit Frankrijk. Dit is een soort serviceclub maar gericht op de bouwwereld. De eerste raad van bestuur van deze club, die vandaag nog steeds actief is, voorgezeten door Dan Craet (voorzitter), Robert Maskens (vice-voorzitter) en Jacques Delens (penningmeester) vindt plaats op 27 augustus 1974.
Nieuwe zorgen voor docenten
In 1973 geeft het wetsvoorstel "De Bondt" aan dat de rationalisatie van het architectuuronderwijs de belangstelling van de parlementaire wereld begint te op te wekken. Het moet gezegd worden dat dit onderwijs met zijn drie netwerken, twee gemeenschappen en 18 scholen, een externe waarnemer de wenkbrauwen kan doen fronsen.
En dan hebben we het nog niet over de universitaire opleiding van ingenieur-architecten, waarbij in 1978 de oprichting van een afdeling Architectuur aan de VUB Faculteit Toegepaste Wetenschappen opgezet zal worden.
Ondanks deze versplintering lanceerden de architectuurstudenten (ondersteund door hun docenten) een jaar later een beweging van nationale eis voor de overgang van hun studies naar het lange type. De voorzitter van deze, helaas kortstondige, beweging is Georges Brutsaert (toenmalig student die in 2004 voorzitter van de UPA-BUA wordt).
Deze aanspraak zal ertoe leiden dat de wet van 1977 de rang van "kandidaat-architect" en "architect" vastlegt: architectuur gaat over naar het hogere artistiek onderwijs van het lange type en de scholen worden "hogere instituten voor architectuur" (HIA). Daarom scheiden ze van de andere artistieke secties waarmee ze voorheen samenwerkten.
Deze wet zal uiteraard gevolgd worden door een ministeriële omzendbrief waarin het nieuwe programma voor onderwijsarchitectuur uiteengezet wordt.